Op 12 april 2016 is op de website van het Europese Hof van Justitie de Conclusie van Advocaat-Generaal Kokott in zaak C-176/15 Guy Riskin en Geneviève Timmermans tegen de Belgische Staat (ECLI:EU:C:2016:246) gepubliceerd.

De Advocaat-Generaal begint met het maken van de volgende inleidende opmerkingen:

Het Hof heeft zich reeds meermaals gebogen over de fiscale behandeling van grensoverschrijdende uitkeringen van dividenden. De belastingstelsels van de lidstaten en inzonderheid hun maatregelen ter voorkoming van juridische en economische dubbele belasting zijn soms erg complex en zijn een aantal maal in conflict gekomen met de fundamentele vrijheden van het Verdrag.

 

In die context betreft het onderhavige Belgische verzoek om een prejudiciële beslissing een heel eenvoudige vraag: mag een lidstaat in het kader van de winstbelasting een belegging in vennootschappen van een derde land gunstiger behandelen dan een belegging in vennootschappen van andere lidstaten? Het Hof van Justitie zal in casu met betrekking tot de Belgische regelingen voor de verrekening van buitenlandse bronbelasting op dividenden twee zaken dienen te verduidelijken. Ten eerste rijst de fundamentele vraag, of een minder gunstige behandeling van investeringen in andere lidstaten ten opzichte van investeringen in derde landen, maar niet ten opzichte van binnenlandse investeringen, überhaupt het vrije verkeer van kapitaal kan beperken. In voorkomend geval dient dan ten tweede, in een geval dat tot dusver nog niet door het Hof werd onderzocht, de rechtvaardigende invloed van dubbelbelastingverdragen te worden geanalyseerd.

 

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

·        Het hoofdgeding gaat over de inkomstenbelasting van Guy Riskin en Geneviève Timmermans (hierna: „belastingplichtigen”) over het jaar 2010.

 

·        De belastingplichtigen bezaten een participatie in de in Polen gevestigde vennootschap „Auto Truck Centrum”. Van deze vennootschap ontvingen zij een dividend van omgerekend ongeveer 15 000 EUR. Over de betaling van dit dividend werd in de Republiek Polen belasting geheven.

 

·        De verrekening van de Poolse belasting met hun Belgische inkomstenbelasting in overeenstemming met artikel 285 WIB werd de belastingplichtigen geweigerd omdat zij hun participatie niet voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in België hadden gebruikt. De belastingplichtigen zijn daartegen opgekomen met het betoog dat zij in strijd met het Unierecht worden gediscrimineerd. Voor belastingplichtigen die een participatie hebben in een vennootschap die niet in Polen maar in bepaalde derde landen is gevestigd, is de verrekening van de buitenlandse belasting immers wel mogelijk.

 

·        Tegen die achtergrond heeft het Tribunal de première instance de Liège (rechtbank van eerste aanleg te Luik, België) het Hof van Justitie op 20 april 2015 krachtens artikel 267 VWEU verzocht om een antwoord op de volgende vragen:

 

1.     Is het voorschrift van artikel 285 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, waarbij de dubbele belasting van buitenlandse dividenden die een in België woonachtige natuurlijke persoon ontvangt, stilzwijgend wordt bekrachtigd, verenigbaar met de beginselen van gemeenschapsrecht die zijn neergelegd in artikel 63 VWEU juncto artikel 4 VEU, voor zover België op grond daarvan beleggingen in derde landen (Verenigde Staten) naar eigen goeddunken gunstiger kan behandelen dan beleggingen in lidstaten van de Europese Unie (Polen), al naargelang van de bepalingen van Belgisch recht waarnaar de door België gesloten overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting verwijst, dat wil zeggen naargelang die overeenkomst verwijst naar artikel 285, dat de voorwaarden voor verrekening vastlegt, of naar artikel 286, dat gewoon het verrekenbare forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting vaststelt?

 

2.     Is artikel 285 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in strijd met de artikelen 49 VWEU, 56 VWEU en 58 VWEU, voor zover het de verrekening van de buitenlandse belasting met de Belgische belasting afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het kapitaal en de goederen waaruit de inkomsten worden verkregen, in België worden gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid?

 

·        De belastingplichtigen, het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend bij het Hof van Justitie.

 

Conclusie

De Advocaat-Generaal geeft in overweging de – als enige ontvankelijke – eerste prejudiciële vraag van het Tribunal de première instance de Liège (België) te beantwoorden als volgt:

„Artikel 63, lid 1, VWEU staat niet in de weg aan een nationale regeling die op grond van een verplichting ingevolge een met een derde land gesloten dubbelbelastingverdrag de bronbelasting die door het derde land wordt geheven over dividenden van aldaar gevestigde vennootschappen, algemeen verrekent met de belasting die op nationaal niveau bij ingezeten aandeelhouders over deze dividenden wordt geheven, terwijl aan een dergelijke verrekening extra voorwaarden worden gesteld wanneer het gaat om dividenden die worden uitgekeerd door vennootschappen die in een andere lidstaat zijn gevestigd.”

 

Klik hier om te worden doorverwezen naar de tekst van de conclusie zoals gepubliceerd op de website van het Europese Hof van Justitie.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Stay informed: Subscribe to International Tax Plaza’s Newsletter! It’s completely FREE OF CHARGE!

 

and

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)

 

 

Submit to FacebookSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn
INTERESTING ARTICLES