Print

Op 22 juni 2023 is het stadpunt van de Kennisgroep IBR Vpb & winst gepubliceerd (KG:040:2023:2). In dit standpunt heeft de kennisgroep de vraag beantwoord wat het voor de toepassing van artikel 36, tweede lid, onderdeel b, Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 betekent als de belastingplichtige een gebroken boekjaar hanteert en tijdens dat boekjaar het tarief van de vennootschapsbelasting wijzigt.

 

Aanleiding

X BV is als binnenlandse belastingplichtige onderworpen aan de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). X BV hanteert een gebroken boekjaar. In het boekjaar 2021/2022 geniet X BV buitenlands inkomen (bestaande uit interest, dividend of royalty’s). Daarop is buitenlandse bronbelasting ingehouden. Over het buitenlands inkomen is BV X eveneens Nederlandse vennootschapsbelasting verschuldigd.

 

Vraag

Op grond van artikel 36 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: Bvdb 2001) heeft X BV recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Artikel 36, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Bvdb 2001 refereert in dat verband aan “het hoogste tarief bedoeld in artikel 22 in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969”.

Met ingang van 1 januari 2022 is het hoogste tarief in artikel 22 van de Wet Vpb 1969 verhoogd van 25% naar 25,8%. Wat betekent dat voor de toepassing van artikel 36, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Bvdb 2001?

 

Antwoord

Bij toepassing van artikel 36, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Bvdb 2001 moet het op enig moment in het desbetreffende gebroken boekjaar geldende hoogste tarief worden toegepast. Dat is in casu 25,8%.

 

Beschouwing

Bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op de voet van artikel 36 Bvdb 2001 moet onder meer rekening worden gehouden met de zogenoemde tweede limiet. Dat is de (zonder aftrek ter voorkoming van dubbele belasting) verschuldigde vennootschapsbelasting die is toe te rekenen aan het buitenlandse inkomen. De tweede limiet is opgenomen in artikel 36, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Bvdb 2001.

 

Deze bepaling luidt met ingang van 1 januari 2012 als volgt:

2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

  1. (..)
  2. Het bedrag van de in dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te nemen dividenden, interest en royalty’s, vermenigvuldigd met het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

Bij de toepassing van de tweede limiet moet rekening worden gehouden met het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22 Wet Vpb 1969. Dat tarief is met ingang van 1 januari 2022 verhoogd van 25% naar 25,8%.

 

Artikel 31 Wet Vpb 1969 regelt de gevolgen van de samenloop van een gebroken boekjaar en een wijziging van het hoogste tarief in artikel 22 Wet Vpb 1969. Ter bepaling van de verschuldigde vennootschapsbelasting wordt bij een gebroken boekjaar 2021/2022 uitgegaan van:

  1. de tot, respectievelijk vanaf 1 januari 2022 geldende tekst van artikel 22 Wet Vpb 1969, en
  2. een splitsing van het boekjaar in het aantal dagen tot, respectievelijk vanaf 1 januari 2022.

 

Artikel 31 Wet Vpb 1969 werkt echter niet automatisch door naar artikel 36, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Bvdb 2001. Voor de toepassing van laatstgenoemde bepaling moet daarom, gelet op de tekst van die bepaling, worden uitgegaan van “het hoogste tarief” dat op enig moment van toepassing is in het desbetreffende gebroken boekjaar. In casu is dat 25,8%.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)