Print

De afgelopen tijd klinkt zowel binnen als buiten Nederland de roep om het vermogensgat tussen de (super-)rijken en de armen kleiner te maken steeds luider. Daarbij wordt er steevast voor gepleit om de (super-)rijken veel zwaarder te gaan belasten. De vraag die opkomt is hoe deze superrijken belast zouden moeten worden?

Daarbij zou worden vaak de volgende belastinggrondslagen genoemd:

  1. Het vermogen van de (super-)rijken zou als belastinggrondslag kunnen dienen; of
  2. De jaarlijkse vermogensstijging van de (super-)rijken zou als belastinggrondslag kunnen dienen, waarbij het onbelangrijk is of dat deze vermogensstijging een daadwerkelijk gerealiseerde vermogensstijging betreft of dat het een (nog) ongerealiseerde vermogensstijging is die slechts op papier bestaat.
  3. Het belasten van de jaarlijks gerealiseerde vermogenswinsten.

Aan de hand van de toch wel enigszins extreme van VanMoof casus willen we laten zien dat er zeer goed moet worden nagedacht over men hoe zo’n superrijkenbelasting wil vormgegeven, omdat er nogal wat haken en ogen aan zo’n belasting kunnen zitten.

In dit artikel laten we het boxensysteem zoals we dat momenteel in Nederland kennen geheel buiten beschouwing, omdat zoals we al zeiden de discussie over de belasting van de superrijken een internationale is.

 

De VanMoof casus

VanMoof is in 2009 door de broers Carlier opgericht. Hun hippe minimalistische fiets was al snel een succes. Zowel als nationaal en internationaal wist het bedrijf een mooi marktaandeel te verwerven. Toch werd het bedrijf nooit echt winstgevend, maar door verschillende financieringsrondes was het bedrijf wel in staat te blijven groeien en konden geleden verliezen worden gedekt.

In de laatste financieringsronde die in 2021 plaats vond wist VanMoof nog 128 miljoen US-dollar op te halen. Op basis van deze opbrengst schatte Quote het gezamenlijke vermogen van de broers op een duizelingwekkende 140 miljoen euro (70 miljoen euro per broer). Daarmee kwamen de broers met stip de Quote 500 binnen gedenderd. Ook in 2022 schatte Quote het vermogen van de broers nog op 140 miljoen euro. Deze schattingen van Quote waren volledig gebaseerd op de geschatte waarde van de aandelen VanMoof die de broers bezaten.

Overigens moet niet uit het oog worden verloren dat bij zo’n financieringsronde in principe alle opgehaalde fondsen aan de vennootschap ten goede komen en dat er geen geld naar de zittende aandeelhouders vloeit. Omdat bij zo’n financieringsronde meestal nieuwe aandelen door de vennootschap worden uitgegeven zal het belang van de zittend aandeelhouders in de vennootschap verwateren.

Op 17 juli 2023 verklaarde de Rechtbank Amsterdam drie Nederlandse VanMoof vennootschappen failliet. In haar artikel van 18 juli 2023 zegt Quote dat ze ervan uitgaat dat de oprichters van VanMoof na het faillissement niet langer over een aanzienlijk vermogen beschikken.

Nu is het natuurlijk moeilijk vast te stellen in hoeverre de bedragen die Quote noemt correct zijn. Maar in dit artikel gaan we ervan uit dat de schattingen van Quote accuraat zijn. Op papier behoorden de broers Carlier dus in ieder geval van 2021 tot halverwege 2023 tot de superrijken. De vraag die opkomt is wat een superrijkenbelasting betekend zou hebben voor de broers.

In dit verband zullen we 3 methoden bespreken:

  1. Het belasten van gerealiseerde vermogenswinsten;
  2. Het vermogen als belastinggrondslag; en
  3. Het belasten van gerealiseerde vermogenswinsten en ongerealiseerde vermogensstijgingen.

 

Methode 1 – Het belasten van gerealiseerde vermogenswinsten en inkomsten uit vermogen

Bij deze methode worden vermogende particulieren belast als zij daadwerkelijk inkomsten uit vermogen genieten (denk bijvoorbeeld aan het ontvangen van rente of dividenden), of indien zij vermogenswinsten daadwerkelijk realiseren. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de vermogenswinsten behaald bij de verkoop van aandelen, obligaties, commodity’s, onroerende zaken of koersresultaten bij de verkoop van vreemde valuta. Waardestijgingen die slechts plaatsvinden op papier, maar die niet daadwerkelijk worden gerealiseerd blijven dus buiten beschouwing.

Maar waar vermogenswinsten worden gerealiseerd kunnen natuurlijk ook vermogensverliezen worden geleden. De vraag is uiteraard hoe met deze verliezen dient te worden omgegaan. Binnen een belastingjaar lijkt het voor de hand te liggen dat een daadwerkelijk vermogensverlies dat geleden wordt op het ene vermogensbestanddeel kan worden afgezet tegen vermogenswinsten die zijn gerealiseerd op andere activa. Maar als men dit systeem wil implementeren dan zal men zich ook moeten afvragen wat er dient te gebeuren indien het totaal van de in een jaar gerealiseerde vermogenswinsten en daadwerkelijk geleden vermogensverliezen leidt tot een vermogensverlies. Kan zo’n verlies dan worden verrekend met vermogenswinsten die zijn gerealiseerd in andere jaren? En zo ja, kunnen deze verliezen dan voorwaarts, achterwaarts of zowel voorwaarts als achterwaarts verrekend worden? En uiteraard over welke periode deze verliezen voor- en/of achterwaarts verrekend zouden mogen worden?

Als we ervan uitgaan dat VanMoof gedurende haar gehele bestaan geen dividenden heeft uitgekeerd en dat het belang dat de broers in VanMoof hadden alleen is verwaterd doordat tijdens elk van de financieringsronden door VanMoof nieuwe aandelen zijn uitgegeven maar de broers nooit aandelen in VanMoof hebben verkocht, dan betekent dat dat de broers dus geen inkomsten uit vermogen hebben verkregen en dat ze ook geen vermogenswinsten hebben gerealiseerd. Daarom zouden de broers bij deze methode geen belasting verschuldigd zijn en zouden zij in principe ook.

Velen zullen het met me eens zijn dat dat in de casus van VanMoof zeer redelijk is. In 2009 zijn de broers immers met niets begonnen. Op papier waren ze in 2021 en 2022 dan weliswaar heel vermogend, maar lang hebben ze daar niet van kunnen genieten want nog geen 2 jaar later waren ze weer helemaal terug bij af.

 

Methode 2 – de jaarlijkse vermogensstijging als belastinggrondslag

Een tweede methode zou kunnen zijn om de jaarlijkse vermogenstoename te belasten. Anders dan bij eerste methode worden bij deze methode niet alleen de door belastingplichtigen gerealiseerde vermogenswinsten en de door hen daadwerkelijk ontvangen inkomsten in de heffing betrokken, maar worden ook ongerealiseerde vermogenswinsten belast. Deze belastbare vermogenswinst wordt bepaald door het verschil te bereken tussen het vermogen van een belastingplichtige aan het einde van het belastingjaar en het gecorrigeerde vermogen van het begin van het belastingjaar. Hoeveel belasting is verschuldigd wordt vervolgens berekend over dit verschil.

Net als bij methode 1 is het ook bij deze methode mogelijk dat er in plaats van een vermogensstijging sprake is van een vermogensdaling. Oftewel in plaats van een vermogenswinst is er sprake van een vermogensverlies. Ook in deze methode zal wederom moeten worden nagedacht of dat zulke vermogensverliezen verrekend mogen worden met vermogenswinsten winsten van andere jaren. En zo ja, hoe die verliezen dan verrekend mogen worden? Alleen voorwaarts? Alleen achterwaarts? Of zowel voor- als achterwaarts? En uiteraard over welke periode deze verliezen voor- en/of achterwaarts verrekend zouden mogen worden?

Wederom moet bepaald worden tegen welk tarief deze vermogensstijgingen belast zouden moeten worden?

Wederom heel arbitrair kiezen we in het voorbeeld hieronder voor een systeem waarbij vermogensverliezen 2 jaar achterwaarts en onbeperkt voorwaarts verrekend mogen worden en waarbij de vermogenswinsten tegen een tarief van 15% zullen belast worden. Arbitrair maar ook weer niet geheel willekeurig, omdat dit percentage aansluit bij het minimumtarief zoals dat geldt voor Pijler 2 van de 2 Pijler oplossing die de OESO heeft ontwikkeld voor multinationals.

 

Pre-2021

In ons voorbeeld bedroeg het gezamenlijke vermogen van de broers al 40 miljoen euro op 1-1-2021. Dat is 40 miljoen euro na de belasting die is betaald over de vermogensstijgingen die voor 2021 hebben plaatsgevonden. In de jaren voor 2021 zouden de broers in totaal dus al een bedrag van € 7.058.823 aan belasting hebben betaald. ((€ 40.000.000 x 100/85) -/- € 40.000.000 = € 7.058.823)

 

2021

Volgens quote bedroeg het gezamenlijke vermogen van de broers op 31-12-2021 140 miljoen Euro. Over het jaar 2021 zijn de broers dus belasting verschuldigd over een ongerealiseerde, maar toch belastbare, vermogenswinst van 100 miljoen euro (140 miljoen euro -/- 40 miljoen euro). De over het jaar 2021 verschuldigde belasting zou dus 15 miljoen euro bedragen. (€ 100.000.000 x 15% = € 15.000.000).

Per 31-12-2021 zouden de broers dus inmiddels in totaal een bedrag van € 22.058.823 aan belasting betaald hebben (€ 7.058.823 + 15.000.000). 

 

2022

Voor berekening van de eventuele vermogenswinst/het vermogensverlies van 2022 moet het beginvermogen van 2022 worden gecorrigeerd met de over 2021 betaalde/verschuldigde belasting (in dit geval 15 miljoen euro). Als dat niet zou gebeuren zou de over 2021 betaalde/verschuldigde belasting in 2022 immers als een vermogensverlies in aanmerking worden genomen. Het beginvermogen voor zou dus geen 140 miljoen euro maar 125 miljoen euro bedragen.

We gingen ervan uit dat het vermogen van de broers in 2022 niet veranderde. Per 31 december 2022 zou het vermogen van de broers dus nog steeds de voornoemde 125 miljoen euro bedragen. Daar het vermogen in 2022 niet is veranderd zijn de broers over 2022 dus geen belasting verschuldigd en ook is in 2022 geen verrekenbaar vermogensverlies geleden.

 

2023

In 2023 gaat het dan opeens heel snel bergafwaarts met de rijkdom van de broers. VanMoof gaat failliet en daarmee verdampt het gehele vermogen van de broers. Daar het beginvermogen voor het jaar 125 miljoen euro bedroeg zou in het jaar 2023 een verrekenbaar vermogensverlies van 125 miljoen euro worden geleden.

Dit verlies kan allereerst achterwaarts verrekend worden met de belaste vermogenswinsten van de voorgaande 2 jaren (2021 en 2022). Voor zover het verrekenbare vermogensverlies uit 2023 het totaal van de belaste vermogenswinsten uit 2021 en 2022 overtreft zou dat restant verrekend kunnen worden met de belaste vermogenswinsten van de jaren 2024 en later.

In ons voorbeeld kan dus slechts een vermogensverlies van 100 miljoen euro verrekend worden met de belaste vermogenswinst uit 2021.  De broers zouden dus de 15 miljoen euro aan belasting die betaald is over 2021 terugontvangen. Daarnaast zou nog 25 miljoen euro aan verrekenbare vermogensverliezen resteren. Deze zouden kunnen worden verrekend met eventuele belastbare vermogenswinsten uit de jaren 2024 en verder.

 

2024

Het beginvermogen van de broers voor het jaar 2024 zou wederom gecorrigeerd moet worden. Ditmaal zou het verhoogd moeten worden met 15 miljoen euro belasting die nog is/is terug (te) ontvangen vanwege het in 2023 geleden vermogensverlies.  Dit om te voorkomen dat deze belastingteruggaaf in 2024 een belastbare vermogenswinst zou vormen.

Voor de broers maakt het een groot verschil hoe zij de verschuldigde belasting zouden hebben gefinancierd. Zouden zij om de belasting te kunnen betalen aandelen in VanMoof hebben verkocht? Of zouden ze hiervoor leningen bij één of meerdere banken hebben afgesloten?

In de situatie dat de broers aandelen VanMoof zouden hebben verkocht om de verschuldigde belasting te kunnen betalen zouden zij zich in de handen kunnen knijppen. In dat geval zou op de bankafschriften van de broers in de nabije toekomst een positief saldo van 15 miljoen euro prijken. In dat geval heeft het VanMoof avontuur hen vanuit financieel oogpunt in ieder geval nog wat opgeleverd. Daar staat overigens tegenover dat nieuwe houders van de aandelen die de broers zouden hebben vervreemd er wel op achteruit zouden zijn geboerd.

In de situatie dat de broers hun eigendom in het bedrijf niet zouden hebben willen laten verwateren en bij één of meerdere banken leningen zouden hebben afgesloten om daarmee de te betalen belastingen te financieren dan zouden ze aanzienlijk slechter af zijn. In dat geval zouden de broers zijn achtergebleven met een schuld van iets meer dan 7 miljoen euro (dit is belasting die ze zouden hebben moeten betalen over de jaren voor 2021).

Methode 3 – Het vermogen als belastinggrondslag

Bij deze methode worden niet de vermogenswinsten belast, maar is het vermogen zelf de grondslag waarover belasting wordt geheven.

Het eerste discussiepunt dat bij deze methode opdoemt is de vraag het vermogen van welke datum als grondslag voor de belasting zou moeten dienen. Hierbij kan men onder andere denken aan:

  1. het vermogen op de eerste dag van het belastingjaar (in Nederland 1 januari);
  2. het vermogen op de laatste dag van het belastingjaar (in Nederland 31 december); of
  3. het gemiddelde vermogen over het jaar.

Verder kan men discussiëren over de vraag of het gehele vermogen belast moet worden, of dat een belastingvrije voet, een kortingspercentage of een combinatie van beiden toegepast zou moeten worden. Ingeval een belastingvrije voet wordt toegepast, dan wordt de belastingplichtige alleen belast over dat gedeelte van zijn vermogen waarmee dat vermogen de belastingvrije voet overtreft. Als een kortingspercentage wordt toegepast wordt de belasting berekend over het resterende percentage van het vermogen van de belastingplichtige. Bij een kortingspercentage van 10% wordt de verschuldigde belasting berekend over 90% van het vermogen van de belastingplichtige. In geval van een combinatie van beiden wordt slechts belasting berekend over een percentage van het vermogen waarmee dat vermogen de belastingvrije voet overtreft.

Laten we maar beginnen met toegeven dat elke keus die we in onze voorbeelden arbitrair is. In het voorbeeld hieronder kiezen we ervoor om 90% van bedrag waarmee het gemiddelde jaarvermogen een belastingvrije voet van 10 miljoen euro overtreft als heffingsgrondslag te nemen. Overigens doen we in alle voorbeelden hieronder alsof de beiden broers 1 persoon.

Om daadwerkelijk berekeningen te kunnen maken moeten we nog twee vragen beantwoorden. De eerste is tegen welk belastingtarief de heffingsgrondslag zal worden belast? In het onderstaande voorstel kiezen we voor een vast tarief van 2%.

En omdat we een begin vermogen nodig hebben om de berekeningen te kunnen maken gaan we ervan uit dat de waarde van aandelen VanMoof die de broers op 1-1 2021 in bezit hadden een waarde vertegenwoordigden van 40 miljoen Euro.

In het voorbeeld hieronder berekenen we hoeveel belasting verschuldigd zou zijn over de jaren 2021, 2022 en 2023.

 

Over 2021 verschuldigde belasting

De over het jaar 2021 verschuldigde belasting wordt als volgt berekend:

Het per 1-1-2021 in aanmerking te nemen vermogen bedraagt € 40.000.000.

Het per 31-12-2021 in aanmerking te nemen vermogen bedraagt € 140.000.000.

Het gemiddelde vermogen voor het jaar 2021 bedraagt daarom (€ 140.000.000 + € 40.000.000) / 2 = € 90.000.000.

Het belastbare vermogen voor het jaar 2021 bedraagt: 90% (€ 90.000.000 -/- € 10.000.000) = € 72.000.000.

De over 2021 verschuldigde belasting bedraagt daarom: 2% x € 72.000.000 = € 1.440.000. Het begin vermogen van 2022 zal voor dit bedrag moeten worden gecorrigeerd omdat dit bedrag ofwel reeds is betaald, of nog als schuld openstaat.

 

Over 2022 verschuldigde belasting

De over het jaar 2022 verschuldigde belasting wordt als volgt berekend:

Het per 1-1-2022 in aanmerking te nemen vermogen bedraagt € 140.000.000 -/- € 1.440.000 = € 138.560.000.

Ook het per 31-12-2022 in aanmerking te nemen vermogen bedraagt € 138.560.000. Daarom is het gemiddelde vermogen voor het jaar 2022 ook € 138.560.000.

Het belastbare vermogen voor het jaar 2023 bedraagt: 90% x (€ 138.560.000 -/- € 10.000.000) = € 115.704.000.

De over 2022 verschuldigde belasting bedraagt daarom: 2% x € 115.704.000 = € 2.314.080. Het begin vermogen van 2023 zal voor dit bedrag moeten worden gecorrigeerd.

 

Over 2023 verschuldigde belasting

De over het jaar 2023 verschuldigde belasting wordt als volgt berekend:

Het per 1-1-2023 in aanmerking te nemen vermogen bedraagt (€ 138.560.000 -/- € 2.314.080) = € 136.245.920.

In ons voorbeeld is het vermogen van de broers per 31-12-2023 nihil. Daarom bedraagt het gemiddelde vermogen voor het jaar 2023 (€ 136.245.920 + € 0) / 2 = € 68.122.960.

Het belastbare vermogen voor het jaar 2023 bedraagt: 90% € 67.122.960 -/- € 10.000.000) = € 58.122.960.

De over 2023 verschuldigde belasting bedraagt daarom: 2% x € 58.122.960 = € 1.162.459.

 

Totaal verschuldigde belasting over 2021, 2022 en 2023

€ 1.440.000 + € 2.314.080 + € 1.162.459 = € 4.916.539.

 

Verschuldigde belasting bij de hantering van een peildatum

 

Het vermogen op 1-1 van ieder jaar geldt als grondslag

Verschuldigde belasting over 2021:   €           540.000

Verschuldigde belasting over 2022:   €        2.330.280

Verschuldigde belasting over 2023:   €        2.285.908

Totaal voor 2021, 2022 & 2023        €        5.156.188

 

Het vermogen op 31-12 van ieder jaar geldt als grondslag

Verschuldigde belasting over 2021:   €        2.340.000

Verschuldigde belasting over 2022:   €        2.297.880

Verschuldigde belasting over 2023:   €                     0

Totaal voor 2021, 2022 & 2023        €       4.637.880

 

Conclusies

Uit de rekenvoorbeelden hierboven volgt dat voor de oprichters van VanMoof het systeem waarin het vermogen per het einde van ieder kalenderjaar de heffingsgrondslag zou hebben gevormd het voordeligste zou uitpakken. Terwijl het systeem waarbij het vermogen per het begin van ieder jaar de grondslag voor de superrijkenbelasting zou hebben gevormd de meest onvoordelige variant zou zijn.

Maar wat de nog belangrijkere vraag is wat 14 tot 15 jaar hard werken de broers naast een goede naam uiteindelijk zou hebben opgeleverd?

Het lijkt onwaarschijnlijk dat VanMoof tijdens haar bestaan grote dividenduitdelingen aan haar aandeelhouders heeft gemaakt.

Het salaris aan ieder van haar directieleden heeft toegekend bedroeg in 2020 € 178.000 en in 2021 € 215.000. De bedragen voor 2022 en 2023 zijn nog niet bekend. Het lijkt er in ieder geval niet op dat de directieleden exorbitante salarissen hebben ontvangen.  

Volgens quote zijn de broers er financieel in die 14 jaar dus niet veel op vooruit gegaan. Toch zouden zij daar dus tussen 4,6 en 5,1 miljoen euro belasting over hebben moeten betalen. Als de broers, om een verdere verwatering van hun belang in VanMoof te voorkomen deze belasting met bankleningen zouden hebben gefinancierd, dan zou het enige tastbare dat de broers waarschijnlijk aan hun VanMoof avontuur hebben overgehouden een bankschuld van tussen de 4,6 en de 5,1 miljoen euro. Mochten zij daarentegen telkens een deel van hun aandelen verkocht hebben om met de opbrengst daarvan de belastingschuld te kunnen betalen dan zouden ze financieel gezien uiteindelijk zo ongeveer quitte hebben gespeeld.

Opmerkingen ITP

Hierboven hebben we aan de hand van een cijfermatig voorbeeld 3 mogelijke systemen van belastingheffing bij vermogende particulieren besproken. Zoals we al zeiden is de VanMoof casus een zeer extreme, waarbij de toetreding tot de club van superrijken na hele korte tijd alweer wordt gevolgd door het terug bij af zijn. Maar wellicht is de VanMoof casus juist daardoor wel een ideale casus om een paar punten onder de aandacht te brengen.

Hoewel we hierboven 3 methoden van belastingheffing hebben besproken hebben we eigenlijk maar 2 verschillende soorten van belasting besproken. In methode 3 waar het vermogen de heffingsgrondslag vormt is zuiver gezien sprake van een vermogensbelasting. Bij de andere 2 methoden is dan weer sprake van een inkomstenbelasting.

 

Het belang van een goede bepaling van het beginvermogen bij invoering

Voor alle 3 de methodes geldt dat het vermogen van belastingplichtigen op de datum waarop de belasting ingaat zal moeten worden bepaald. Bij de eerste 2 hierboven beschreven methodes zal de belastingplichtigen zal de belastingplichtigen er voordeel bij hebben als het beginvermogen/de waarden van de activa zo hoog mogelijk wordt/worden vastgesteld. Daardoor zouden latere vermogenswinsten immers lager uitvallen. Voor een goede compartimentering is het dus belangrijk dat het vermogen op de datum dat een nieuwe belasting in zou gaan zo precies mogelijk wordt vastgesteld.

In de methode 3, waarbij het vermogen de heffingsgrondslag vormt heeft de belastingplichtige er juist baat bij dat ook eerste vermogen zo laag mogelijk wordt vastgesteld. Daardoor zou de belastingplichtige immers minder belasting in het eerste jaar hoeven te betalen.

Bij de echt superrijken zal het vrij eenvoudige zijn de waarde van het grootste deel van hun vermogen vast te stellen omdat dat bestaat uit een aandelenbelang/aandelenbelangen in (een) aan de beurs genoteerd(e) bedrijf/bedrijven. Bij een ander groep van rijken zal dat dan weer moeilijker zijn. Denk bijvoorbeeld aan mensen die aandelen hebben in een niet-beursgenoteerd familiebedrijf. Of ondernemers die een succesvol bedrijf zijn begonnen, dat sterkt groeit maar dat nog geen externe financiering heeft moeten ophalen en dat nog niet aan de beurs is genoteerd. Het bepalen van de waarde van zulke belangen is immers iets anders dan het simpel salderen van de activa en passiva die op de balans van de onderneming staan. In dat soort situaties kan er ieder jaar veel discussie ontstaan over wat de waarde van deze aandelenpakketten/belangen waard zijn. Hetzelfde geldt uiteraard voor onroerende zaken, luxe jachten, wagenparken en dergelijke die belastingplichtigen voor eigen gebruik in bezit hebben.

 

Inkomstenbelasting

Als je de superrijkenbelasting wil vormgeven als een belasting van inkomsten, dan zal een wetgever zoals gezegd de keus moeten maken of dat alleen gerealiseerde inkomsten en vermogenswinsten belast gaan worden of dat ook ongerealiseerde vermogensstijgingen aan de belasting onderworpen gaan worden.

 

Het alleen belasten van gerealiseerde inkomsten en vermogensstijgingen

Mochten landen die inkomsten uit vermogen nog niet belasten nadenken over het invoeren van een belasting op daadwerkelijke gerealiseerde inkomsten uit vermogen en vermogenswinsten dan zouden ze wellicht kunnen leren van ervaringen uit andere landen. De ervaring leert dat bij zo’n systeem de rijken een luxeleven leiden terwijl ze zichzelf slechts een ‘minimum inkomen’ toekennen. Hierdoor zijn ze in staat de belastingheffing over de bulk van hun ‘inkomen’ zo lang mogelijk uitstellen. Zeker in landen die net als Nederland doorschuifregelingen en/of bedrijfsopvolgingsregelingen kennen kan het uitstellen van belasting heel lang worden uitgesteld. Voor landen die al wel gerealiseerd inkomen uit vermogen belasten helpt dus ook niet om het tarief omhoog te doen.

Het invoeren van een belasting waarvoor slechts gerealiseerde vermogenswinsten de grondslag vormen lijkt dus niet het antwoord op de roep tot zwaardere belasting van vermogenden om daarmee het vermogensgat tussen de rijken en de armen te verkleinen zoals die momenteel klinkt.

 

Het belasten van (on-)gerealiseerde vermogenswinsten

Een van de problemen die bij deze methode de kop op steekt is dat naast gerealiseerde ook ongerealiseerde vermogenswinsten belast worden. Deze laatste winsten zijn dus slechts papieren winsten die ontstaan door het verschil in waardering van de activa en passiva van een belastingplichtige aan het begin en het einde van het belastingjaar. Daardoor staat de waardering van activa en passiva centraal in deze methode en kan er dus jaarlijks veel discussie ontstaan tussen de belastingplichtige en de belastinginspecteur.

Omdat ongerealiseerde winsten slecht op papier bestaan kunnen ze in een later stadium dus ook weer verdampen doordat de waarde van de activa en passiva in een later jaar weer kan afnemen. In zo’n jaar wordt dan een ongerealiseerd vermogensverlies geleden. Een andere vraag die een wetgever zal moeten beantwoorden is dus hoe ongerealiseerde vermogensverliezen zullen worden behandeld. Het lijkt logisch dat als ongerealiseerde vermogenswinsten belast worden, ongerealiseerde vermogensverliezen zullen worden aangemerkt als verrekenbare verliezen voor belastingdoeleinden. Als dat niet het geval is dan bestaat immers het risico dat een ongerealiseerde vermogenswinst dubbel wordt belast.

Als ongerealiseerde vermogenswinsten belast gaan worden en ongerealiseerde vermogensverliezen ook achterwaarts verrekenbaar worden dan bestaat het risico dat het de belasting leidt tot een rondpompen van geld. In onze VanMoof casus hierboven zie je dat al in het klein. Over 2021 zouden de broers 15 miljoen aan de belastingdienst moeten betalen, terwijl ze ditzelfde bedrag dan weer van de belastingdienst terugontvangen door de verrekening van het verlies uit 2023. Nu is de VanMoof casus extreem, maar ook de vermogens van de superrijken zoals bijvoorbeeld Elon Musk zijn zeer aan verandering onderhevig. Tussen november 2021 en januari 2023 zou het vermogen van Elon Musk volgens bronnen bijvoorbeeld zijn afgenomen met, houdt u vast, 182 miljard dollar. In november 2021 was hij volgens schattingen nog een duizelingwekkende 320 miljard dollar waard, terwijl dat in januari 2023 nog maar een schamele 138 miljard dollar van over zou zijn geweest. Als dit verlies verrekend zou kunnen worden met belastbare vermogenswinsten uit eerder jaren, dan dat betekenen dat Elon Musk dus een bedrag van 27,3 miljard dollar aan belasting terug zou krijgen. Op 31 juli 2023 wordt het vermogen van Elon Musk geschat op 240 miljard dollar. Oftewel de afgelopen 7 maanden is Elon Musk dus 102 miljard dollar rijker geworden. Of hij dus weer even een bedrag van 15,3 miljard dollar aan de belastingdienst zou willen overmaken.    

Een laatste issue dat we zouden willen aanstippen is dat als men een belasting wil invoeren die ook ongerealiseerde vermogenswinsten belast, deze belasting betaald zal moeten worden zonder dat er een daadwerkelijke kasstroom in de richting van de belastingplichtige is. De belastingplichtige zal dus op zoek moeten naar bronnen om deze belasting te kunnen betalen en zat zou bijvoorbeeld de bedrijvigheid en de ontwikkeling van innovaties in de weg kunnen staan.

 

Een voorbeeld

Mijnheer of mevrouw X begint in jaar X met een bedrijf dat een innovatief idee op de markt gaat brengen. Het bedrijf wordt begonnen met een lening van een familielid. In jaar 3 is het product ontwikkelt een heeft X 5 productiemedewerkers in dienst. De omzet van zijn bedrijf bedraagt inmiddels 10 miljoen euro, maar de winst nog maar slechts 220.000 euro. X laat deze winst in haar geheel in het bedrijf zitten en gebruikt deze voor nieuwe investeringen. In jaar 4 is het bedrijf van X opgevallen bij een investeerder. Deze investeerder wil 50 miljoen euro in het bedrijf investeren. In ruil daarvoor wil hij een 45% belang in het bedrijf verwerven middels de verkrijging van nieuw uit te geven aandelen. X ziet dit wel zitten. Niet alleen omdat hiermee de uitbreiding van het bedrijf aanzienlijk sneller vorm kan worden gegeven, maar ook omdat hij/zij met een belang van 55% nog steeds de meerderheid van de aandelen zal bezitten en dus nog steeds de baas in eigen huis zal zijn.

X gaat bij een belastingadviseur langs om het voorstel te bespreken. Deze topfiscalist helpt X snel uit de droom. Ze legt X uit dat de hele 50 miljoen euro zal worden bijgeschreven op de bankrekening van het bedrijf en dat het bedrijf in ruil daarvoor nieuwe aandelen zal uitdelen. Omdat de investeerder bereid is 50 miljoen euro te betalen voor 45% van de aandelen, waardeert zij het aandelenpakket van X (de overige 55%) op 61,1 miljoen euro. Omdat het aandelenpakket aan het begin van het jaar nog op 5x de jaarwinst, oftewel 1,1 miljoen euro was gewaardeerd, bedraagt de belastbare vermogenswinst die X in het jaar 4 maakt 60 miljoen euro.

Tegen ons tarief van 15% is X dus een bedrag van 9 miljoen euro belasting verschuldigd. De belastingadviseur vraag X of hij/zij de beschikking heeft over dit bedrag. Dat is uiteraard niet het geval, want anders zou X dat bedrag al lang in het bedrijf hebben geïnvesteerd. Daarom heeft X 2 opties:

  1. X gaat proberen dit bedrag van een bank te lenen; of
  2. X zoekt iemand die voor 9 miljoen euro aan aandelen van hem wil overnemen.

X weet dat geen bank hem dat geld gaat lenen. Bovendien wil hij deze optie ook niet verder onderzoeken omdat hij niet met een miljoenen schuld wil blijven zitten als zijn bedrijf failliet gaat.

Helaas blijkt ook de tweede optie voor X onbespreekbaar. Als hij tegen de huidige waardering voor 9 miljoen euro aan aandelen zou moeten verkopen betekent dat dat zijn belang in het bedrijf zou verwateren tot slechts 46,7%. En X wil ten koste van alles baas in eigen huis blijven. Uiteindelijk gaat X niet met de investeerder in zee en dus zal het bedrijf en ook de doorontwikkeling van haar product veel langzamer gaan dan met de investering.

Overigens doet zich hier nog een interessante vraag voor. En dat is de vraag of dat het afgeslagen investeringsaanbod toch van invloed zou moeten zijn op de waardering dat X heeft in het bedrijf?

Hetzelfde soort probleem, hoewel wellicht veel minder extreem, zou zich overigens ook kunnen voordoen als de eigen woning in de vermogenswinstbelasting betrokken zou worden. De gemiddelde waarde van een woning ligt volgens het CBS zo rond de 400 duizend euro. Stel nu dat zo’n woning in een jaar 5% in waarde zou stijgen dan is dat dus 20.000 euro. Omdat de hypotheek niet mee in waarde stijgt, stijgt het vermogen van de woningbezitter ook met 20.000 euro. Hierover zou de woningbezitter bij een tarief van 15% dus 3.000 euro belasting verschuldigd zijn. 3.000 euro die dus uit een andere bron betaald zou moeten worden. Logischerwijs zouden de belangen van belastingplichtigen om de waardering van hun woning aan te vechten alleen maar groter worden.

Ik hoop dat het bovenstaande aangeeft dat er bij het belasten van ongerealiseerde vermogenswinsten goed nagedacht moet worden over hoe zo’n belasting vormgegeven zou moeten worden.

 

De vermogensbelasting

De eerste aantekening die hierbij kan worden gemaakt is dat een belastingplichtige bij dit systeem belasting verschuldigd is over zijn vermogen en niet over zijn inkomsten of vermogenswinsten. Dus ook in jaren waarin de rijkdom van een belastingplichtige (enorm) afneemt zal hij deze belasting verschuldigd zijn. In ons voorbeeld hierboven daalt het vermogen van de broers in 2023 zelfs naar nihil, maar toch zouden ze over dat jaar belasting verschuldigd zijn.

Anderzijds zal een belastingplichtige in een jaar waarin zijn vermogen enorm toeneemt slechts een zeer beperkt bedrag aan belasting moeten betalen. In ons voorbeeld neemt het vermogen van de broers in 2022 toe met 100 miljoen euro en toch hoeven de belastingplichtigen voor dat jaar ‘slechts’ ongeveer 2,3 miljoen belasting te betalen.

Wel zal de belastingplichtige ook in deze gevallen wellicht op zoek moeten naar bronnen waaruit de vermogensbelasting kan worden betaald.

Een andere punt is dat ook nu weer elk jaar een waardering van het vermogen dient te worden gemaakt waarover belastingplichtigen en de belastinginspecteur met elkaar over van mening kunnen verschillen.

Daarnaast zal wellicht de knop bij belastingplichtigen even omgezet moeten worden. Belastingplichtigen zijn gewend aan het feit dat inkomsten belast zijn en dat kosten aftrekbaar zijn. Hoewel we in Nederland eigenlijk natuurlijk nog gewoon het vermogen van belastingplichtigen belasten. In Box 3 wordt weliswaar krampachtig gedaan als of de inkomsten uit vermogen worden belast, maar feitelijk is box 3 niets anders dan een vermogensbelasting.

 

Uiteindelijke conclusie

Mochten landen inderdaad willen overgaan tot het invoeren van een belasting voor superrijken dan lijkt op basis van bovenstaande analyse een vermogensbelasting de vorm die daarvoor het eenvoudigst is in te voeren.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)