Op 24 januari 2023 is in de Staatscourant een besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 11 januari 2023 gepubliceerd. In dit besluit verduidelijkt de Staatssecretaris de de reikwijdte van artikel 8bd Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Een Besluit dat ik even moet laten bezinken omdat ik me afvraag of dat het de deur naar bepaalde misbruikstructuren niet wagenwijd openzet?

 

Achtergrond

Op 1 januari 2022 is artikel 8bd Wet Vpb 1969 is ingevoerd als onderdeel van de maatregelen van de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de vennootschapsbelasting. De mismatches die deze wet beoogt te voorkomen zien kort gezegd op de zogenoemde dubbele niet heffing die zich kan voordoen als gelieerde lichamen bij een onderlinge transactie voorwaarden (verrekenprijzen) overeenkomen die niet zakelijk zijn, zoals een van de waarde in het economische verkeer van een vermogensbestanddeel afwijkende waarde. Artikel 8bd Wet Vpb 1969 is een flankerende maatregel die een dubbele niet-heffing als gevolg van een waarderingsverschil voorkomt in het geval een met de belastingplichtige gelieerd lichaam een vermogensbestanddeel aan de belastingplichtige overdraagt door middel van een kapitaalstorting, winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie-uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling. In dergelijke gevallen is er geen sprake van een verrekenprijsverschil, maar van een verschil in de waardering van een verkregen vermogensbestanddeel.

 

Artikel 8bd, lid 1 van de wet Vpb luidt als volgt:

Indien de belastingplichtige in het jaar een vermogensbestanddeel, niet zijnde een schuld, verkrijgt van een aan hem gelieerd lichaam door middel van een kapitaalstorting, winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie-uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling, en de waarde in het economische verkeer van dat vermogensbestanddeel op het tijdstip van de verkrijging hoger is dan de waarde die bij het gelieerde lichaam ter zake van de overdracht van dat vermogensbestanddeel wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting, wordt voor de teboekstelling van dat vermogensbestanddeel de laatstbedoelde waarde in aanmerking genomen. De belastingplichtige dient de waarde die bij het gelieerde lichaam wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting aannemelijk te maken.

 

Indien een belastingplichtige een vermogensbestanddeel verkrijgt door middel van een kapitaalstorting door een gelieerd lichaam dat subjectief is vrijgesteld van een winstbelasting of dat in een staat is gevestigd waar het lichaam niet is onderworpen aan een winstbelasting (staten zonder winstbelasting), brengt letterlijke toepassing van artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969 met zich mee dat de belastingplichtige het vermogensbestanddeel moet teboekstellen op een waarde van nihil. Voor zover hier van belang bepaalt artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969 dan namelijk, kort gezegd, dat het vermogensbestanddeel wordt teboekgesteld voor de waarde waarvoor deze bij de overdrager wordt betrokken in een winstbelasting. Als de verkrijging van het subjectief vrijstelde of niet onderworpen lichaam niet had plaatsgevonden door middel van een kapitaalstorting, maar tegen een zakelijke verrekenprijs, dan had de belastingplichtige het vermogensbestanddeel, gezien de werking van artikel 8bc, eerste lid, Wet Vpb 1969, mogen teboekstellen op de waarde in het economische verkeer.

 

Besluit van de Staatssecretaris van 11 januari 2023

In het Besluit verduidelijkt de Staatssecretaris de reikwijdte van artikel 8bd, lid 1 Wet Vpb. In dit verband merkt de staatssecretaris het volgende op:

Gezien doel en strekking van de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel acht ik in de geschetste situatie bij een verkrijging van een subjectief vrijgesteld lichaam of een verkrijging van een lichaam dat in een staat is gevestigd waar het lichaam niet is onderworpen aan een winstbelasting een fiscale waardering op een waarde van nihil door de belastingplichtige niet passend. De inspecteur hanteert bij de toepassing van artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969 in voorkomende gevallen de volgende uitleg:

  1. Indien bij een verkrijging door belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting als bedoeld in artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969, het overdragende gelieerde lichaam subjectief is vrijgesteld van een belasting naar de winst of in een staat is gevestigd waar het lichaam niet is onderworpen aan een winstbelasting, blijft toepassing van die bepaling achterwege ingeval zowel in de civielrechtelijke vormgeving van de kapitaalstorting, als in de jaarrekening van de overdrager en de belastingplichtige, voor de kapitaalstorting de waarde in het economische verkeer wordt gehanteerd.
  2. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt verstaan onder jaarrekening: de jaarrekening, opgemaakt volgens de bepalingen van titel 9, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, dan wel van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, dan wel van soortgelijke (buitenlandse) wettelijke regelingen.
  3. Deze uitleg is van overeenkomstige toepassing op een verkrijging door middel van een winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie-uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)

 

 

Submit to FacebookSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn
INTERESTING ARTICLES