Op 11 november 2021 is op de website van De Rechtspraak een zeer interessante uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gepubliceerd. Het betreft de uitspraak in Zaaknummer: 19/00546 (ECLI:NL:GHSHE:2021:3361). De vraag waar het in de onderliggende vraag om draait is of, en zoja onder welke omstandigheden, een inspecteur een op een eerder moment afgegeven beschikking fiscale eenheid op een later moment met terugwerkende kracht kan intrekken of herzien?

 

Korte weergave van de feiten

In de onderhavige casus heeft de inspecteur, na een verzoek van belanghebbende en E BV van 25 februari 2011 daartoe, bij beschikking van 21 maart 2011 beslist dat E BV vanaf de oprichtingsdatum in 2010 is gevoegd in de fiscale eenheid voor de Vpb, waarvan belanghebbende de moedermaatschappij is. Vervolgens heeft belanghebbende namens de fiscale eenheid een aangifte vpb ingediend waarin zij het door E BV in 2010 geleden verlies heeft afgezet tegen de winsten die zijn behaald door de andere vennootschappen die onderdeel uitmaken van de fiscale eenheid (horizontale verliesverrekening).

 

Op 14 april 2011 heeft de belastingdienst bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2005 tot en met 2009. Tijdens dit boekenonderzoek heeft belanghebbende uit eigen beweging uiteengezet hoe zij via de nieuw gevoegde dochtervennootschap E BV deelnam in een scheepvaart CV.

 

Belanghebbende heeft voor de jaren 2010 en 2011 met betrekking tot de investering in het schip gebruik gemaakt van de tijdelijke regeling voor willekeurige afschrijving als bedoeld in artikel 3.34 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Op 11 oktober 2011 heeft belanghebbende haar aangifte Vpb 2010 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 2.049.111 negatief. In deze aangifte is een bedrag van € 3.152.502 negatief opgenomen onder de post resultaat deelnemingen. De inspecteur heeft vragen gesteld. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief van 26 maart 2012 de limited partnership agreement, de fiscale jaarcijfers van de CV en een berekening van de afschrijving aan de inspecteur gestuurd. De inspecteur heeft beoordeeld dat er sprake is van een besloten CV. Ook heeft de inspecteur aan zijn collega’s gevraagd of er naar aanleiding van het boekenonderzoek zaken zijn die van belang kunnen zijn voor het jaar 2010. Zij hebben aangegeven dat deze er niet waren. Met dagtekening 6 oktober 2012 heeft de inspecteur de definitieve aanslag Vpb 2010 en een verliesbeschikking vastgesteld conform de ingediende aangifte.

 

In 2015 wordt binnen de Belastingdienst besloten tot een landelijk gecoördineerde aanpak van scheepvaart-CV’s. In dat kader heeft de inspecteur de beschikking gekregen over de participation agreement en bijbehorende bijlagen van 5 november 2010. Bij brief van 29 oktober 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij van mening is dat de waardeontwikkelingen in [E BV] belanghebbende niet aangaan en daarom niet wordt voldaan aan de voorwaarden om een fiscale eenheid te vormen met belanghebbende. De fiscale eenheid heeft dan ook nooit bestaan. De inspecteur heeft daarom aangekondigd dat hij voornemens is om de willekeurige afschrijving te corrigeren door middel van een navorderingsaanslag Vpb.

 

Met dagtekening 19 november 2016 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag Vpb 2010 opgelegd. De inspecteur heeft daarbij het belastbaar bedrag vastgesteld op € 1.103.391, derhalve zonder rekening te houden met het resultaat van [E BV] van € 3.152.502 negatief. Tevens is bij beschikking € 81.800 belastingrente in rekening gebracht.

 

Ook heeft de inspecteur bij beschikking de eerdere verliesvaststellingsbeschikking herzien en het verlies vastgesteld op nihil.

 

De inspecteur heeft de navorderingsaanslag, de rentebeschikking en de verliesbeschikking bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

 

De uitspraak van het Hof

De vraag die het Hof moet beantwoorden komt er feitelijk op neer of, en zoja onder welke voorwaarden, een inspecteur op een later moment een eerder afgegeven beschikking fiscale eenheid met terugwerkende kracht kan intrekken of herzien? Impliciet moet het Hof derhalve ook invulling geven aan de reikwijdte van het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015 in zaaknummer: 14/00486 (ECLI:NL:HR:2015:962).

 

Het hof stelt vast dat anders dan in veel gevallen waarin (op verzoek) door de inspecteur een beschikking wordt afgegeven, in artikel 15, lid 8 Wet Vpb 1969 niet de mogelijkheid is opgenomen om een reeds afgegeven beschikking ten nadele van belastingplichtigen te herzien, al dan niet onder voorwaarden en/of met terugwerkende kracht. Dit roept de vraag op of onjuiste beschikkingen ten nadele van belastingplichtigen ook zonder wettelijke grondslag kunnen worden herzien, en als dat al zou kunnen of dat met terugwerkende kracht mogelijk is.

 

De slotsom van het Hof is dat een afgegeven fiscale eenheidsbeschikking door de inspecteur achteraf alleen met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken of herzien als aan 2 cumulatieve voorwaarden is voldaan.

 

Ten eerste moet er uiteraard niet aan de voorwaarden tot vorming van een fiscale eenheid voldaan zijn/worden.

 

En als er inderdaad niet aan de voorwaarden tot vorming van een fiscale eenheid is voldaan dan nog kan de inspecteur volgens het Hof de fiscale eenheidsbeschikking slecht dan met terugwerkende kracht intrekken of herzien indien hij omtrent de feiten/voorwaarden onjuist of onvolledig is geïnformeerd en de belastingplichtige deze onjuiste of onvolledige informatie opzettelijk of grofschuldig heeft verstrekt.

 

De uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch kunt u hier vinden.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)

Submit to FacebookSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn
INTERESTING ARTICLES